Kwantiteit vs Kwaliteit

Home » Kenniscentrum » Druiventeelt » Artikelen Wijnbouw » Kwantiteit vs Kwaliteit

KWANTITEIT en KWALITEIT
Neemt de kwaliteit van de wijn toe bij afnemende opbrengst?

Het opbrengstniveau bepaalt door middel van een zekere kwantiteit-kwaliteitsverhouding de kwaliteit van de wijn. Dit verband is al tientallen jaren, zoniet eeuwen, bekend. Toch is een bepaalde hoeveelheid opbrengst géén garantie voor een bepaalde kwaliteit. Dat kan velerlei oorzaak hebben. Enerzijds kan het liggen aan teeltaspecten als bodem, klimaat, vestigingsplek, weersverloop, bodembehandeling, teeltstrategie, schadelijke insecten, ziekten en de druivensoort op zichzelf, en anderzijds aan wijnmakerijaspecten zoals een niet optimale vinificatie of een vinificatie die niet past bij de gewenste wijnstijl. 
Om bij de teeltaspecten te blijven: naast een bepaald opbrengstniveau zijn ook de oorzaken van dat bepaalde opbrengstniveau bepalend. (…)

Afbeelding 1 laat schematisch zien hoe de kwantiteit-kwaliteitsverhouding afhangt van de energietoestand van de druivenstok oftewel de kwaliteit van de vestigingsplek van de wijngaard (bodem en klimaat).

Afbeelding 1. Opmerking: Let goed op de plaatsing van de plusjes en de minnetjes!

Voortdurend slechte onderhoudstoestand resp. energietoestand  (‘c’ in afb. 2)

Als een lage opbrengst te wijten is aan een slechte onderhoudstoestand ofwel een lage energiestatus van de wijngaard, houdt de [deze lage] opbrengst geen verband met een hogere kwaliteit volgens de kwantiteit-kwaliteitsregel.
Een oorzaak kan bijvoorbeeld zijn de overbelasting door een buitengewoon hoge opbrengst in het voorafgaande jaar. Ook een jarenlange chlorose op een zware, verdichte, kalkhoudende bodem verlaagt de opbrengst zonder de kwaliteit te verhogen.

Een voorbeeld van het laatste
In Nierstein werd met Riesling een onderzoek gedaan. In een chlorosegevoelige wijngaard werd door een totale bodembedekking met stro de chlorose dermate geforceerd dat de opbrengst dankzij misbloei en verzwakking van de wijnstok verslechterde van tussen 163 en 186 kilo/are tot 54 kilo/are, zonder dat de wijnkwaliteit van 98 Oechsle verbeterde. Het onderzoek werd na vier jaren gestaakt omdat de totale bedekking met stro leidde tot een groot verlies aan wijnstokken. De energiestatus is door dergelijke omstandigheden dermate verslechterd, dat naast een beperkte wortelgroei ook een beperkte plantengroei of bladvergeling het gevolg zijn, wat leidt tot een beperking van het opnemen van mineralen en tot een beperking van de fotosynthese. Beide factoren zijn zeker niet kwaliteitsverhogend.

Opbrengstvermindering door weersinvloeden of fysiologische verstoringen

Wordt de opbrengst echter lager door teelttechnische maatregelen (gerichte opbrengstreductie) tijdelijke weersinvloeden (minder trosaanzetten door ongunstig weer in het voorafgaande jaar, beperkte bloei door lage temperaturen in april en mei, en vooral misbloei door lage temperatuur bij de bloei, en windbreuk of hagel) of andere in de tijd beperkte fysiologische verstoringen (misbloei door lichte chlorose tijdens de bloei) dan wordt tevens de belasting van de stok verminderd zonder de plant te onderbelasten, waardoor de kwaliteit kan stijgen.
De opbrengst kan voor het realiseren van een bepaald kwaliteitsniveau groot zijn, afhankelijk van de bodem, het klimaat, de plaats en de druivensoort.

Deze situatie laat zich verduidelijken met een experiment in bodemonderhoud met de druivensoort St. Laurent in Oppenheim. Een totale bodembedekking van houtsnippers en stro had bij de bloei chlorose veroorzaakt; in een later groeistadium werden de bladeren weer groen. Deze tot de bloei beperkte chlorose leidde tot een aanzienlijke misbloei zonder [later] de fotosynthese in de rijpingsfase te beperken. Het gevolg was een duidelijk kleinere opbrengst (een vermindering van 237 tot 118 kilo/are) bij een gelijktijdige stijging van het mostgewicht van 74 tot 82 Oechsle. De opbrengstvermindering door misbloei had, gelet op het feit van de stijging van het mostgewicht, hetzelfde effect als het halveren van de trossen.

De invloed van klimaat en/of bodem

Een wijngaard met een goede bodem en een gunstig klimaat zal bij gelijke kwaliteitsdoelstellingen een grotere opbrengst toestaan dan een wijngaard van dezelfde druivensoort met een ongunstig klimaat of slechtere bodem.
Zo leveren weinig groeikrachtige wijngaarden met droogtestressrisico’s (waaronder traditionele en bekende stijl gelegen wijngaarden) in de regel alleen een hoge wijnkwaliteit bij een lage opbrengst.
De grote betekenis van de watervoorziening in de rijpingsfase kan overtuigend aangetoond worden in watervoorzieningsonderzoeken.

Zo konden in een stijl gelegen wijngaard in Nierstein bij Riesling in zes van de tien onderzoeksjaren met behulp van een druppelinstallatie respectievelijk een waterbesparende bodembehandeling zowel de opbrengt gestabiliseerd en zelf iets verhoogd worden als het mostgewicht met 10 Oechsle verhoogd worden.

De invloed van de watervoorziening en de bodembedekking op de sensorische beoordeling van de wijn was in verschillende onderzoeksjaren echter van uiteenlopende aard. Consequente, significante sensorische verschillen in wijnkwaliteit (…) lieten zich in de tien onderzoeksjaren niet vaststellen (althans niet na het opheffen van de verschillen in mostgewicht door middel van verrijking). [Het alcoholpercentage werd gelijk gemaakt.]

Toenemende opbrengstreductie – afnemende kwaliteitsverbetering

Een bovenmatige, niet aan bodem, klimaat, plaats of druivensoort aangepaste opbrengstreductie heeft niet noodzakelijk een hogere kwaliteit ten gevolge, en kan ook leiden tot een mindere wijnkwaliteit van een onderbenutte wijnstok, bijvoorbeeld door Botrytis dankzij compactere trossen en een dichtere loofwand. 
Het feit dat een toenemende opbrengstreductie een afnemende kwaliteits-verbetering ten gevolge heeft en eventueel, bij het onderschrijden van een bepaalde minimumopbrengst, zelfs tot een kwaliteitsvermindering kan leiden, werd reeds in 1909 door Mitscherlich geformuleerd in zijn Wet van de Afnemende Meeropbrengst, waarmee hij de invloed van de bemestigsintensiteit op de hoogte van de opbrengst beschreef.
Deze Wet maakt ook duidelijk dat opbrengstreductie in jaren met een algemeen lage opbrengstpotentie (bijvoorbeeld door veel misbloei ten gevolge van lage temperaturen) op zichzelf geen noemenswaardige kwaliteitsverhoging zal betekenen. Afgezien daarvan zijn dergelijke maatregelen economisch ook niet zinvol.

Dit laat zich duidelijk aantonen in een vele jaren durend onderzoek naar loofwandbeheer en opbrengstreductie bij Riesling in Nackenheim. Zo werd bij de algemeen ongewoon lage opbrengstpotentie in 2005 het mostgewicht van 98 Oechsle niet verhoogd door een opbrengstbeperking van 90 tot 50 kilo/are, en werd de wijnkwaliteit in een sensorische beoordeling slechter bevonden. In tegenstelling daartoe leidde de opbrengstbeperking in 2009, een jaar met de plaatseigen gebruikelijke opbrengst van 177kilo/are, door een opbrengstbeperking tot 74 kilo/are zowel een duidelijke verhoging van het mostgewicht (van 85 tot 101 Oechsle) als tot een betere beoordeling van de wijnkwaliteit.
Hetzelfde geldt voor jaren met buitengewoon gunstige weersomstandigheden in de rijpingsfase, wanneer dan ook bij hoge opbrengsten een zeer goede kwaliteit verkregen kan worden die vaak niet verhoogd kan worden door een opbrengstbeperking.

Hoe hoger het opbrengstniveau van een wijngaard, respectievelijk hoe groter de stokbelasting, hoe groter het effect is van opbrengstreductie op de kwaliteit.

Soortspecifieke verschillen in opbrengstniveau

De verschillen tussen de opbrengstniveaus van diverse druivensoorten voor het bereiken van een bepaalde kwaliteit zijn – naast de [verschillen in] locale klimaat- en bodemkenmerken – zeer uitgesproken. Zo levert de druivensoort Dornfelder ook bij een naar verhouding hoge opbrengst nog aansprekende rode wijn, terwijl de soort Spätburgunder bij eenzelfde opbrengstniveau op dezelfde plaats en bij gelijke omstandigheden slechts rode wijn van lage kwaliteit levert, of het oogstgoed is alleen nog geschikt voor een Weiβherbstbereitung. Terwijl Dornfelder op grond van zijn kleine blad-vruchtverhouding doorgaans op opbrengstbeperkende maatregelen reageert met een duidelijke stijging van het mostgewicht, is dit bij de sensorische beoordeling van de wijn meestal minder duidelijk terug te vinden dan bij de Spätburgunder. 

Een onderzoek naar loofwandbeheer en opbrengstbeperking van de druivensoort Dornfelder in Pfeddersheim kan dit laten zien. Hierin wordt duidelijk aangetoond dat Dornfelder bij toenemende opbrengstbeperking (van 161 tot 111 kilo/are) reageert met een nadrukkelijke stijging van het mostgewicht (van 83 tot 95 Oechsle), terwijl de sensorische beoordeling van de wijn geen verschil oplevert. Vermoedelijk is in deze wijngaard een sensorisch waarneembare kwaliteitsverbetering door opbrengstbeperking pas waarneembaar bij een hoger uitgangsniveau van de opbrengst. Ook moet men in ogenschouw nemen dat zelfs het ontbladeren van de troszone bij Dornfelder, een soort met in het algemeen een ongunstige blad-vruchtverhouding, kan leiden tot een stijging van het mostgewicht. Dit kan verklaard worden door de ermee gepaard gaande opbrengstvermindering, de betere bezonning van de trossen en het feit dat de achterblijvende bladeren in de troszone productiever worden in het verdere verloop van de groei en zo het verlies aan bladoppervlakte gedeeltelijk compenseren.

In onderzoeken naar vroege ontbladering van de troszone en verschillende opbrengstbeperkende maatregelen bij Spätburgunder kunnen er in de regel jaar na jaar meestal duidelijke sensorisch constateerbare kwaliteitsverbeteringen behaald worden die ook tot uiting komen in de donkerder kleur van de wijn.

Zeer duidelijk blijkt dit bij een Spätburgunderwijngaard in Nierstein in 2002. Hier werd de opbrengst teruggebracht van 221 naar 94 kilo/are waardoor het mostgewicht steeg van 84 naar105 Oechsle. De kwaliteitsmaatregelen leidden tot een zeer goede sensorische beoordeling van de wijn.
Opvallend is een Spätburgunder-onderzoekswijngaard in Dienheim waarin ondanks grote verschillen in opbrengstniveaus nauwelijks gevolgen zijn voor het mostgewicht, maar die met betrekking tot de sensorische beoordeling en de kleurdichtheid van de wijn een duidelijke verbetering laten zien bij een toenemende opbrengstreductie. De wijngaard levert ook bij relatief grote opbrengsten een goed mostgewicht dat niet meer te verbeteren is door opbrengstreducties. (…)

Spätburgunder is in het algemeen een druivensoort die met een duidelijke kwaliteitsverhoging reageert op opbrengstbeperking. Bij de meeste andere druivensoorten, vooral die voor witte wijn, is dat minder duidelijk het geval. Daarom ook is de Spätburgunder in het onderzoekswezen bijzonder geschikt om de kwantiteit – kwaliteitsrelatie te demonstreren. Daarnaast is bij deze relatief lichtgekleurde soort ook de invloed van de vroege ontbladering van de troszone op de wijnkwaliteit (niet alleen door de intenser wordende kleur) op een ideale manier zichtbaar te maken.

Samenvatting

Het opbrengstniveau regelt via de kwantiteit – kwaliteitsrelatie de wijnkwaliteit. Dit is een onomstreden wetmatigheid en zij vormt de grondslag voor teelttechnische ingrepen voor het verhogen van de kwaliteit. Desondanks leidt een lagere opbrengst niet in het algemeen tot een hogere wijnkwaliteit. Als een lage opbrengst toegeschreven moet worden aan een ongunstige locatie of een in het algemeen lage energiestatus van de wijnstok (locatie, bodembeheer, weersomstandig-heden, ziekten, water- en voedingsgebrek, overbelasting in het voorgaande jaar) leidt dat in zeer zeldzame gevallen tot een kwaliteitsverbetering. Bij gunstige bodem- en klimaatomstandigheden kunnen voor het bereiken van een bepaalde kwaliteit hogere opbrengsten toegelaten worden dan bij ongunstige omstandigheden. Wordt de wijnstok onderbelast in vebergelijking met zijn productievermogen (blijkens overdadige groei, versterkte rottingsverschijnselen) dan kan dat tot kwaliteitsvermindering leiden.
Tijdelijke weersomstandigheden (bijv. misbloei door lage temperaturen bij de bloei) of fysiologische verstoringen (bijv. misbloei door een tijdelijke chlorose) die alleen de opbrengst verlagen zonder verder de stofwisseling te beïnvloeden zijn daarentegen net als kwaliteitsbevorderende maatregelen kwaliteitsverhogend. Tenslotte zijn verschillen in opbrengstniveau voor het bereiken van een bepaalde kwaliteit ook tussen de diverse druivensoorten zeer uitgesproken, waardoor het opbrengstniveau bezien moet worden in samenhang met de druivensoort. 

Bron: Das Deutsche Weinmagazin 25. Mai 2013
Auteur: Dr. Bernd Prior, DLZ Rheinhessen-Nahe-Hunsrück
Vertaling/bewerking: PS voor de WBLL, mei 2013

Item toegevoegd aan winkelwagen.
0 items - 0,00