De eerste snoei – wanneer?
De eerste snoei heeft een bijzondere invloed op de kwaliteit van de rijpende trossen. Het tijdstip en de ingrijpendheid van het toppen variëren in de praktijk sterk. De periode loopt van de bloei tot kort voor het doorbuigen van de scheuttoppen.
Snoeien is een handeling die in de wijnbouw voldoende bekend is. Maar waarom worden de druivelaars eigenlijk getopt? Esthetica en berijdbaar-heid van de wijngaard zijn maar twee overwegingen. Maar er zijn méér argumenten.
Het verwijderen van loofmassa is gunstig voor een betere luchtcirculatie in de wijngaard. Deze verbetering van de beluchting draagt op beslissende wijze bij aan het beperken van schimmelziekten. Een volgend doel van het snoeien is de loofwand te verhinderen zichzelf te beschaduwen. Zo kan de assimilatiebijdrage van de onderste, basale bladeren behouden worden. Door het toppen wordt het waterverbruik teruggebracht, aangezien veel vegetatieve massa in de regel veel water nodig heeft.
Op een zeker moment is het punt bereikt waarop er bladmassa verwijderd moet worden om de opbrengst niet te zeer te doen verminderen. Een grote hoeveelheid blad kan weliswaar het mostgewicht doen toenemen, maar op een zeker moment gaan de trossen daar zichtbaar onder lijden, want voor het opbouwen van de vegetatieve massa is er veel energie nodig.
De door het toppen gestimuleerde vorming van dieven draagt bij aan de prestaties van de wijnstok. Vanaf ongeveer het begin van de rijping, dus op een moment van grote suikerbehoefte, zorgt deze verse bladmassa voor volledige assimilatie. De dieven die ontstaan door extreem laat toppen bieden nauwelijks nog voordelen. Vanuit deze overwegingen is het zinvol de fotosynthese van de wijnstok kort in haar geheel te bezien.
Het vormen van suiker in de druivelaar
Door de fotosynthese wordt er in de bladeren suiker gevormd (koolzuur-assimilatie). De suikers dienen als basis voor het grote aantal stoffen in de druiven, met name zuren, eiwitten, vetten en aromastoffen. Na bepaalde reacties worden de assimilatieproducten naar de verbruiks- of opslag-plaatsen gevoerd. Dat zijn hoofdzakelijk de groeipunten [van de scheuten], bloesems en trossen. Maar ook de wortels komen te verkeren in het genot van koolhydraten. Daarin én in oud hout wordt een deel van de assimilaten als reserve opgeslagen. In het voorjaar worden ze dan uit de stam en de wortels teruggeroepen en aan de wijnstok als startenergie ter beschikking gesteld. Immers, kort na het uitlopen is er door het gebrek aan volgroeide bladeren nog geen productief fotosyntheseapparaat beschikbaar.
Bladeren en fotosynthese
Van belang voor het vormen van suikers is niet de totale bladoppervlakte, maar het aandeel van door de zon beschenen bladeren. Bladeren die niet aan zonlicht blootgesteld zijn assimileren minder [koolzuur], verouderen sneller en houden eerder op met het produceren van suiker.
Bij gebrek aan zonlicht of bij slecht weer in het algemeen tijdens de rijping kan er uit de reservevoorraden geput worden, wat als suiker in de trossen wordt opgeslagen. Een blad levert vanaf 30 tot 40 dagen na het ontvouwen zijn grootste fotosyntheseprestatie. Na de 50ste dag neemt dat weer af. Weliswaar vermindert de productie van oudere basale bladeren, maar door het grotere bladoppervlak wordt de vermindering weer gecompenseerd. Een bijzondere rol spelen de dieven; ze hebben jonge, productieve bladeren, die een positieve invloed hebben op het mostgewicht. Bij het begin van de rijping breekt de fase aan waarin de trossen hun grootste suikerbehoefte hebben. Maar ook in het oudere hout moeten de reserves aangevuld worden en de wortels maken in deze tijd hun sterkste groei door.
Wat gebeurt er fysiologisch bij het aftoppen?
Tijdens de groei van de scheuten concurreren de groeipunten met de steelstelsels resp. de trossen om assimilatieproducten. Tijdens de bloei zijn de steelstelsels of trosjes minder aantrekkelijk voor assimilatie-import; de groeipunt krijgt voorrang bij de voorziening van suikers. De koolhydraten zijn op dat moment voornamelijk afkomstig van de fotosynthetisch zeer actieve bladeren in het midden van de scheut. Worden nu de groeipunten als primaire assimilatenontvangers en verbruiksplaatsen door aftoppen verwijderd, dan wordt automatisch de import in de steelstelsels of trosjes verhoogd. Hoe eerder het aftoppen plaatsvindt, hoe eerder de plant overgaat tot opslag in de steeltjes en de jonge trosjes.Hoe eerder het aftoppen plaatsvindtH noidcosdicsdnHoe Voor de praktijk betekent dit een grotere opbrengst met een dienovereenkomstig lager mostgewicht.
Wateraanbod
In jaren die over het algemeen droog zijn, is vroeg toppen voor de waterhuishouding in eerste instantie gunstig, omdat een grote vegetatieve massa veel water nodig heeft. In zulke omstandigheden wordt er echter meestal toch al geen grote trosmassa gevormd. In ons klimaat zijn droge en vochtige tijden nauwelijks voorspelbaar op de langere termijn. Een groot aanbod van water kan een strategie van vroeg toppen snel in zijn nadeel doen verkeren. Een zomersnoei tijdens de bloei kan in elk geval aanbevolen worden als het doel ervan opbrengstverhoging is in overigens koude en natte bloeiomstandigheden of op plaatsen waar de ervaring leert dat er veel misbloei optreedt. In het algemeen leidt zeer vroeg toppen echter tot een lager mostgewicht en bovendien moet er daarna vaker getopt worden. Terwijl een vroeg moment van toppen kort voor of aan het begin van de bloei normaal gesproken leidt tot een duidelijke opbrengstverhoging, heeft een laat moment van toppen -blijkens onderzoek aan Riesling- van 20 tot 30 dagen na de bloei een positief effect op het mostgewicht. De diktegroei van de bessen is minder naarmate het toppen later plaatsvindt. Daardoor raken de bessen minder beschadigd, wat vooral de trosgezondheid van compacte klonen ten goede komt. De kwaliteit van de oogst kan dus door een laat moment van toppen verhoogd worden, terwijl de opbrengst dan vermindert.
De praktijk van het toppen
Bij de eerste snoei worden de scheuten vlak boven de bovenste draad afgesnoeid of op een anderszins bepaalde hoogte, maar bij de tweede snoei worden de scheuten iets hoger afgeknipt. De reden daarvan is dat bij de tweede snoei niet meer de hoofdscheuten gesnoeid worden, maar [alleen] de later uitgegroeide groeipunten. Dat kost de snoeier natuurlijk minder kracht, maar het grote voordeel is het behouden van de voedings-stoffen die intussen in de scheut opgeslagen zijn. Anders worden deze met de tweede snoei weggegooid.
Afbeelding 2. Het optimale tijdstip is wanneer de scheuten weliswaar nog rechtop staan maar het ombuigen van de toppen zich al aankondigt.
Hoe later men begint, hoe minder men in totaal hoeft te toppen, omdat de groei in de loop van het jaar afneemt.
Loofwandhoogte
Als optimum voor het voeden van twee trossen wordt uitgegaan van een voedingsbron van steeds zeven of acht hoofdscheutbladeren, dus in het algemeen van 14 tot 16 bladeren per hoofdscheut. Dat betekent op onze breedtegraden bij een systeem van vlakke bogen een loofwandhoogte van 1,20 m. tot 1,40 m. Zulke loofwandafmetingen worden door de wijnbouw- adviseurs nu nog meestal als normaal beschouwd. Door de klimaatveran-dering ontstaat er echter discussie. In elk geval moeten de ijkwaarden voor warme en droge jaren zoals 2003, die volgens klimaatonderzoekers wel eens de norm zouden kunnen worden, aan nader onderzoek onderworpen worden. Een te hoge loofwand kost de wijnstok veel energie, welke opgaat aan een grote bladmassa. Voor de opbouw daarvan worden nodeloos assimilatieproducten verbruikt en aan de bodem worden evenzeer onnodig voedingsstoffen en water onttrokken.
Het nieuwe aspect zonnebrand
Met zonnebrandschade (het ‘verkoken’ van druiven in hoge omgevings-temperaturen) moet in het bijzonder bij de tweede en eventueel derde snoei rekeninggehouden worden. In kritieke weersomstandigheden moet deze ingreep zo mogelijk uitgesteld worden. Tot kritieke weersomstandig-heden horen bijvoorbeeld hittegolven met lage luchtvochtigheidswaarden. In het bijzonder moet men voorzichtig zijn als dit optreedt na een periode van koel weer, bijvoorbeeld in besloten luchtlagen met weinig luchtcircula-tie en oplopende temperaturen. In zulke gevallen kan uitgestelde snoei soelaas bieden door het in stand houden van de interne schaduw van de loofwand.
Samenvatting
Het moment van toppen wordt gedeeltelijk bepaald door de druivensoort, door de hoogte van de bedrading en door bedrijfseconomische overwegingen. Toch zijn er een paar vuistregels die in de praktijk in acht genome moeten worden ter wille van de kwaliteit van de opbrengst. Zo heeft vroeg toppen en het aanhouden van korte scheuten in de regel een opbrengstverhogend effect, en heeft laat toppen en het aanhouden van lange scheuten als effect een verhoging van het mostgewicht. Een late snoei bevordert verder de losheid van de trossen en aldus de gezondheid van de druiven. Volgens deze doelstelling moet het snoeien bij Riesling plaatsvinden een 20 tot 25 dagen na de bloei. [Zie illustratie; bedoeld wordt na het begin van de bloei.]
Zoals vaak zal het beoogde kwaliteitsniveau de wijnbouwer beïnvloeden bij zijn beslissing omtrent het tijdstip van toppen. In elk geval gaat dit onderwerp ver uit boven het gedachteloos “heggesnoeien” en de esthetische aspecten van het onderhouden van de rijen.
Bron: Arno Becker, DLR Rheinpfalz, Die Winzer-Zeitschrift (juni 2010)
Vertaling: Peter Siebrands