Loofwandbeheer

Home » Kenniscentrum » Druiventeelt » Groei en Snoei » Loofwandbeheer

Loofwandbeheer

Wijnboeren willen graag zo veel mogelijk suiker in hun druiven. Dat zorgt zowel voor meer alcohol als een prettigere, rijpere smaak van de wijn die ervan gemaakt kan worden.

Onderzoek maakt steeds meer duidelijk welke technieken gebruik kunnen worden om dat doel te bereiken.

De afgelopen 10 jaar is er in de gehele wereld veel aandacht geweest voor het zg. ‘loofwandbeheer’ in de wijngaard. Met andere woorden: hoeveel bladeren laat je hangen en hóe laat je bladeren – en de hele wijnstok – groeien. De kwaliteit van de wijn kan sterk verbeterd worden door goed loofwandbeheer. De wijnstok bestaat uit een wortelgestel, een stam en scheuten. De scheuten die elk jaar vervangen worden, dragen de bladeren en de trossen. Voor een goede rijping hebben de bladeren en de trossen veel zonlicht nodig. Ten gevolge van een verwaarloosde loofwand ontvangen de bladeren te weinig licht en het microklimaat (het klimaat ter plekke van de trossen en de bladeren) wordt nadelig beïnvloed. Door te veel schaduwwerking wordt de fotosynthese minder en worden er dus minder suikers gevormd. Door een dicht gewas ontstaat er ook te veel vocht zodat schimmels meer kans krijgen. Hierdoor wordt de opbrengst kwantitatief en kwalitatief minder.

Met loofwandbeheer worden de volgende zaken aangeduid:

  • wintersnoei die de toekomstige scheutdichtheid en positie bepaalt
  • het dunnen van de ranken
  • zomersnoei oftewel het trimmen
  • het remmen van de scheutgroei
  • het positioneren van de scheuten
  • het blad verwijderen rond de trossen
  • het leidsysteem dat van grote invloed is op het oppervlak en de dichtheid van de loofwand.
Volgens Richard Smart, de grondlegger van de theorieën over loofwandbeheer, hebben veel wijngaarden last van overmatige groei en ontstaat er een dichte loofwand met veel schaduw.

Dit is van invloed op de wijnkwaliteit. Schaduw veroorzaakt:

  • uiteindelijk minder suikers
  • minder smaakstoffen
  • minder wijnsteenzuur
  • minder aroma en boeket
  • een hoger kaliumgehalte en een hogere pH
  • meer appelzuur
  • het grasachtig karakter van sommige wijnen wordt versterkt
  • meer kans op botrytis
Het vermijden van schaduw is niet de enige voorwaarde voor een kwaliteitswijn. Het is van groot belang dat de wijngaard in balans is, dus niet te veel maar ook niet te weinig bladeren en fruit.

bron: wijnbouw.nl

Optimalisatie  loofwandstructuur

De factor licht is in ons klimaat in sterke mate de begrenzende factor van de fotosynthese en niet zozeer de temperatuur. Niet alle bladeren in een loofwand vangen dezelfde hoeveelheid licht. Dit is uiteraard afhankelijk van de positie van het blad, aan de buitenkant of binnenin de loofwand.

De loofwandstructuur beschrijft de ruimtelijke verdeling van de scheuten en de bladeren. Naast de absolute grootte van het bladoppervlak en de blad/vrucht verhouding (BVV) heeft ook de structuur invloed op de lichtinterceptie, het microklimaat binnenin de loofwand en de transpiratie. De diverse leidsystemen hebben een verschillende loofwandstructuur. Bij de slanke vorm (VSP systeem of verticale scheutpositie zoals de gebruikelijke leidmethode langs horizontale draden) is het loofwandoppervlak groot t.o.v. het volume. Bij de ruimtelijk vormen zoals de moezelsnoei of het omkeersysteem (zoals gordijn en Trierrad), is de verhouding tussen loofwandoppervlak en het volume van de loofwand juist relatief klein. Voor de assimilatie speelt deze verhouding een rol. Een grote verhouding tussen oppervlak en volume geeft een grotere assimilatie (= fotosyntheseopbrengst) omdat het aandeel bladeren dat in de schaduw zit, minder is.

Een vergroting van het loofwandoppervlak per hectare wordt bij de gebruikelijke leidsystemen zoals horizontaal cordon en guyot, bereikt door een hogere loofwand of door een vermindering van de rijfafstand en dus meer rijen per hectare. Dit leidt tot een belangenconflict: Een toenemende loofwandhoogte of afnemende rijafstand geeft meer schaduw in de onderste regionen van de loofwand, de troszone. De mate van beschaduwing wordt bepaalt door de verticale en horizontale instralingshoek van de zon, de afstand tussen de loofwand van twee rijen en de hoogte van de loofwand.

Een hoge loofwand is alleen effectief blijkt uit figuur 2 en 3 als de rijen ver uit elkaar staan. Wat we eigenlijk willen is een systeem waarbij de loofwandhoogte en de afstand tussen twee loofwanden zo is, dat de zoninstraling net tot de buigdraad reikt, d.w.z. er gaat geen licht verloren en er zitten geen bladeren in de schaduw. Maar dit is niet zo eenvoudig.  De gunstige hoogte/breedte combinatie hangt namelijk af van de tijd van de dag en van de dag in het seizoen, zie figuur 4. Een systeem dat zich hieraan kan aanpassen, is natuurlijk een utopie. Een gunstig compromis was in het verleden: kies de loofwandhoogte gelijk aan de rijafstand. Maar daarbij werd niet de hoogte van de loofwand betrokken terwijl die veel belangrijker is voor de lichtinterceptie dan de rijhoogte. Tegenwoordig is dit uitgangspunt wat genuanceerder en geeft verschillende waarden voor wit dan wel rood, zie figuur 5. Vanzelfsprekend worden de loofwandhoogte, rijhoogte en rijafstand niet alleen bepaald uit het oogpunt van de fysiologie van de wijnstok. Ook arbeidstechnische overwegingen spelen een rol, denk maar aan de breedte van machines e.d.
Een ander belangrijk punt is de loofwandichtheid. Dit wordt gedefinieerd als m2 bladoppervlak per m3 loofwandvolume. Bij een groot aantal scheuten per strekkende meter en bij sterke groeikracht wordt in ons leidsysteem een waarde van wel 8 m2/m3 gehaald. Bij het omkeersysteem b.v. is dit getal 5-7 m2/m3. De loofwand is hier volumineuzer maar wel meer open. Maar bij beide systemen bevindt de troszone zich in het dichtste gedeelte van de loofwand.

Bij ons vertikaal leidsysteem is het aantal scheuten per strekkende meter een uitstekend criterium om de loofwanddichtheid te beoordelen. Bij meer dan 15 scheuten per meter loopt de belichting van de trossen te sterk terug. Ook de fotosynthese van de bladeren binnen in de loofwand is dan erg slecht. Ligt het aantal scheuten lager dan 5 per strekkende meter, dan is de belichting van de troszone weliswaar uitstekend, maar de loofwand is te open, te veel licht wordt niet gebruikt. Optimaal is 10 – 13 scheuten per strekkende meter.
Dit getal laat zich gemakkelijk berekenen (uitgaande van optimaal uitlopen van de ogen) uit het aantal ogen per m2 en de rijfafstand. Zie figuur 6. Bijvoorbeeld 9 ogen/m2 en een rijfafstand van 2 m levert 18 scheuten per strekkende meter. Dit is aan de hoge kant en kan verminderd worden door de rijafstand kleiner te maken. Ligt het geplande snoeiniveau op 6 ogen/m2, dan is een rijfafstand van 2 m prima en kom je uit op 12 scheuten per strekkende meter.

Dus het gevaar van een te dichte loofwand neemt toe bij:

  • Toenemend aantal ogen/m2 bij de wintersnoei;
  • Toenemende rijafstand;
  • Overgang naar cordonsnoei (extra scheuten uit slapende ogen).

Maar hier treedt een belangenconflict op: voor een goede BVV hebben we een hoge loofwand nodig en dientengevolge een grote rijafstand. Voor een goede belichting van de bladeren hebben we niet te veel scheuten per strekkende nodig en dus een kleinere rijafstand, zie figuur 8.

Bepalend is dus op hoeveel ogen per m2 je wilt snoeien. Ligt dit vrij hoog, dan zijn misschien andere leidsystemen beter geschikt zoals b.v. het Lyrasysteem (of V-haag) en gordijnsysteem zoals te zien is in figuur 7.

Het moge duidelijk zijn dat de structuur van de loofwand heel belangrijk is naast de realisering van een optimale BVV. Door te spelen met de loofwandhoogte, loofwanddichtheid en rijfafstand kan een optimale belichting bereikt worden voor de trossen en de bladeren. Maar vaak wordt deze optimalisatie begrenst door arbeidstechnische overwegingen.

Bron: het magazine loofwandstructuur, onlangs uitgeven door de Druivenpers te Gendt.
Kijk op www.wijnbouw.nl voor meer informatie.

Auteur: PvR, De Wijnbouwers der Lage Landen


Figuur 2. De hoogte van de  loofwand en de rijafstand zijn bepalend voor het optreden van schaduw in de troszone.


Figuur 3. Het verschil in de zonnebaan (verticaal) in de zomer en ten tijde van de rijping. Dit betekent dat in de zomer de lichtinval niet optimaal benut wordt doordat de rijen te ver uit elkaar staan.


Figuur 4.Het verband tussen het totaal bladoppervlak en de rijafstand met als parameter de loofwandhoogte. Bij kleine rijafstand neemt het totaal bladoppervlak sterk toe maar ook de schaduw op de troszone.


Figuur 5. De voorwaarden voor de afstand tussen de loofwand als functie van de loofwandhoogte.


Figuur 6. Het aantal ogen per strekkende meter, afhankelijk van rijafstand en wintersnoei.



Figuur 7. Diverse leidsystemen met hun eigen ruimtelijke verdeling van de loofwand. De V-haag en Dubbel Gordijn zijn meer geschikt wanneer op relatief veel ogen per m2 gesnoeid wordt om te blijven voldoen aan de goed belichte loofwand.


Figuur 8. verschillende uitgangspunten met betrekking tot de loofwand leiden tot een belangenconflict. We zullen dus moeten schipperen met de mogelijkheden die we hebben.

Item toegevoegd aan winkelwagen.
0 items - 0,00